-
1 aire
aire [er]〈v.〉1 gebied ⇒ plaats, streek♦voorbeelden:aire de jeu • speelterrein, -weideaire de stationnement • parkeerplaats〈 scheepvaart〉 aire de vent • windstreek, kompasstreekaire de lancement • lanceerplatformf1) gebied, plaats, zone2) oppervlakte3) horst, nest -
2 carrière
carrière [kaarjer]〈v.〉♦voorbeelden:militaire de carrière • beroepsmilitairembrasser une carrière • een loopbaan kiezenla Carrière • de diplomatieke dienstf1) carrière, loopbaan2) levensloop3) vrije loop4) rijbaan, manege5) steengroeve -
3 proie
proie [prwaa]〈v.〉♦voorbeelden:être la proie de • het slachtoffer zijn vanen proie à • ten prooi aanêtre en proie à une maladie • door een ziekte geplaagd wordenf
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский